...

Het Virome-onderzoek stoelt op een fundamentele vaststelling: de immuunrespons op een prikkel varieert sterk van de ene persoon tot de andere...Bénédicte Machiels: Dat klopt. De immuunrespons kan normaal, te heftig of te zwak zijn. Men heeft lang gedacht dat die verschillen grotendeels genetisch bepaald zijn. Intussen is gebleken dat het hooguit om een aandeel van 50% gaat.In werkelijkheid zijn vooral omgevingsfactoren belangrijk. Mijn onderzoekswerk gaat over de invloed van die omgevingsfactoren op de aangeboren immuniteit, als tegenpool van de verworven immuniteit. Deze laatste vorm houdt in dat het lichaam een specifieke respons ontwikkelt, bijvoorbeeld bij vaccinatie. Bij de aangeboren immuniteit is de respons niet specifiek. Men heeft overigens lang gedacht dat ze niet varieerde na herhaalde blootstelling. Maar intussen is gebleken dat ook de aangeboren immuniteit een geheugen heeft.Betekent dat nu dat de aangeboren immuniteit wordt beïnvloed door omgevingsfactoren, zoals virussen?Inderdaad. In het kader van de hygiënehypothese hebben studies erop gewezen dat blootstelling aan infectieuze agentia het immuunsysteem kunnen reguleren, maar meestal ging dat over bacteriën. Nochtans hebben ook virussen een belangrijke invloed, al was het maar omdat sommige langdurig in het lichaam aanwezig blijven. En zelfs als ze niet aanwezig blijven, zetten ze de werking van cellen naar hun hand om daar hun voordeel mee te doen. Onze hypothese luidt dat dit op langere termijn gunstig of schadelijk kan zijn voor de gastheer.Er zouden dus goede virussen bestaan, net zoals er goede bacteriën zijn...Zeker. Niet alle virussen veroorzaken ziekte. Ons genetisch materiaal is eigenlijk grotendeels afkomstig van virussen. We leven letterlijk met hen samen.U interesseert zich voornamelijk voor gammaherpesvirussen...Inderdaad. Het Epstein-Barr-virus, dat mononucleose veroorzaakt, hoort daarbij. Zowat 90% van de bevolking is in het verleden met dat virus geïnfecteerd. Met het Virome-project gaan we twee modellen met elkaar vergelijken.Het ene model werkt met gammaherpes-virussen, die meestal goed verdragen worden. Het andere model brengt het pathogene respiratoir syncitiaal virus (RSV) in beeld, dat bij de zuigeling ernstige bronchiolitis veroorzaakt. We gaan op zeer lange termijn kijken welke invloed een infectie met deze virussen in het prille leven heeft op het functioneren van het immuunsysteem.U hebt alvast met preliminair onderzoek aangetoond dat een analoog van het RSV bij de muis de ontwikkeling van astma aanzwengelt, terwijl contact met gammaherpesvirussen in het vroege leven andersom een beschermende werking heeft. Geldt iets dergelijks ook voor andere aandoeningen?Dat is nu net de hypothese die het Virome-project wil onderzoeken. We hebben een doorslaggevende invloed van virale infecties op de ontwikkeling van astma vastgesteld. Iets gelijkaardigs zou aan de orde kunnen zijn bij andere aandoeningen gerelateerd aan de immuunrespons, zoals de ziekte van Crohn.Hoewel infecties zoals die met het RSV symptomen veroorzaken in de luchtwegen, vindt het effect op de immuunrespons plaats in het beenmerg, waar de cellen van het immuunsysteem worden aangemaakt. De virale infectie induceert een herprogrammering van het beenmerg. De focus ligt bij de monocyten, die betrokken zijn bij een hele reeks biologische processen. Die monocyten worden mogelijk geherprogrammeerd om hetzij te evolueren naar een schadelijk proinflammatoir profiel, hetzij naar een wenselijk regulerend profiel. Nu is het zo dat monocyten gerekruteerd worden in alle delen van het lichaam, dus ook in de darm.Zouden we dan de toename van bepaalde immuungerelateerde aandoeningen kunnen toeschrijven aan een minder frequente blootstelling aan virussen in het vroege leven?Absoluut. Epidemiologische gegevens tonen bijvoorbeeld duidelijk aan dat de seroprevalentie van het Epstein-Barr-virus nog altijd even hoog is als vroeger. Maar we raken steeds later met dat virus geïnfecteerd. Dat zou kunnen betekenen dat het immuunsysteem intussen in contact geweest is met andere micro-organismen en mogelijk op een ongunstige manier beïnvloed is. Waarom we steeds later geïnfecteerd worden? Zoals de hygiënehypothese veronderstelt, komt dat omdat we in een steeds properder omgeving leven, die consciëntieus op hygiëne wordt gecontroleerd.